HET VERHAAL VAN DENYS HUNTER
Denys Hunter
23 maart 1924 Engeland
† 14 februari 2020, Engeland
Veteraan Britse Geallieerden Drager van de Legion d’Honneur
“You could smell Belsen a mile away.”
Joe Cattini en Denys Hunter waren respectievelijk 21 en 20 jaar oud toen zij, behorend tot de C Troop 342 Battery, 86th Hertfordshire Yeomanry Fields Regiment, Royal Artillery werden ingezet voor de Operatie Market Garden. Die begon voor hen ’s middags om 2 uur op 17september in België, bij het bruggehoofd aan het Kempisch kanaal bij Neerpelt. Beiden en Dickson waren op D-Day geland op Gold Beach in Normandië. Na maanden van hevige strijd was hun onderdeel, dat deel uitmaakte van het XXX Legercorps, op 17 september 1944 tot vlak bij de Nederlandse grens genaderd.
‘Wij hebben nog drie dagen dagen in een Belgisch dorpje vlakbij de Nederlandse grens stilgestaan om om bevoorrading te wachten. Die tijd hebben we besteed aan het schoonmaken van de tanks.”, herinnert Joe Cattini zich.
Om twee uur begon de artilleriebeschieting richting Valkenswaard op Duitse stellingen. De Britse troepen rukten weliswaar op, maar hadden te maken het fel Duits verzet. Typhoon jachtvliegtuigen moesten uiteindelijk ingezet worden om het Duitse verzet ten zuiden van Valkenswaard definitief te breken. Om 12 uur in de nacht van 17 op 18 september reden de Britse bevrijders Valkenswaard binnen. “Wij stopten een uur in Valkenswaard”, vertelt Denys Hunter. “Ik raakte in gesprek met een jongen van zestien. We wisselden adressen uit. In 1947 kreeg ik een brief van hem, waarin hij vertelde dat hij met een Engelse ging trouwen en dat in in Engeland zouden gaan wonen.” In de vroege ochtend van 18 september rijden Britse tanks over de Aalsterweg naar Eindhoven. Later die dag reden Dickson, Cattini en Hunter Eindhoven binnen. “Ik reed op een bren carrier Eindhoven binnen”, vertelt Joe Cattini 70 jaar later. “Al gauw had ik zes jonge meiden achter in mijn wagen, allen in oranje gekleed. We hadden de grootste moeite om ze er weer uit te jagen, want we waren op weg naar Son.”
Toen was het even feest, ook voor de manschappen en viel de angst even van hen af. “ Want natuurlijk ben je bang tijdens de gevechtshandelingen. Oorlog is verschrikkelijk. Op het ene moment heb je een vriend naast je en het volgende moment kan hij dood zijn”, zegt Joe. “We zaten een keer op een avond te praten met vijf bemanningsleden van een Amerikaanse bommenwerper die doelen in Duitsland moesten bombarderen. De avond daarop waren er nog maar twee van hen over. Het is puur geluk dat wij de oorlog hebben overleefd”, zeggen Joe en Denys als uit één mond.
Joe: “De geur van dood en verderf verlaat je nooit. We wilden ons niets herinneren van de verschrikkelijke dingen die we hadden gezien. En dat is gelukt. Dat is de enige manier om weer een normaal mens te worden. Want degenen die zich wel probeerden te herinneren wat ze in de oorlog meemaakten, werden ziek.”
Na de bevrijding van Eindhoven was het zaak om de weg naar Nijmegen, die niet voor niets ‘Hell’s Highway’ is gaan heten, vrij te maken van Duits verzet en steun te bieden aan de Amerikaanse eenheden van de 101 Airborne Division. Vooral bij Veghel is door de geallieerde troepen, waaronder de eenheid van Dickson, Cattini en Hunter van 21 tot 30 september hevige strijd geleverd om de Duitsers uit te schakelen.
Joe Cattini had als taak om de troepen te bevoorraden met ammunitie. Dat was een van de gevaarlijkste opdrachten die je maar kon krijgen. Want juist die wagens waren frequent doelwit van de Duitsers. Veel geallieerde ammunitiewagens werden opgeblazen, waarbij de chauffeurs óf de dood vonden, óf nog maar net, al dan niet gewond, konden ontsnappen door in een greppel te springen, hopend dat ze niet door een Duitse patrouille zouden worden ontdekt.
In de nacht van de 24e op de 25e september maakte 342 Battery een van de zenuwslopendste momenten mee uit hun oorlogsinzet. Tussen Sint Oedenrode en Veghel kwamen ze tot de ontdekking, zo tekende Dorothy Ramser op uit een brief van haar vader (de toen 31-jarige Sgt Michael Dickson) aan diens broer in Noordoost Engeland, dat ze volledig onbeschermd lagen midden in vijandelijk gebied. Infanterie van de 231 Brigade van de 50ste Nortumbrian Division was namelijk verder noordwaarts getrokken, de batterij van Dickson (en Cattiini en Hunter) achterlatend. Twee dagen tevoren hadden de Duitsers in Eerde in koelen bloede burgers doodgeschoten, dus de Engelsen wisten welk lot hun te wachten stond mochten de Duitsers hen op het spoor komen. Er werd een strikte discipline ingesteld. De geur van een brandende sigaret had je al kunnen verraden. De mannen maakten de spannendste nacht mee van hun leven.
Intussen was de 20-jarige Denys Hunter door de Batterij commandant erop uit gestuurd in een jeep om de positie van de rest van de batterij op te sporen. Op een kruispunt kreeg hij de schrik van zijn leven toen hij zag dat de weg geblokkeerd was door een eenheid Duitse Panzer Grenadiere. Onder een regen van vuur wist hij de jeep te keren en in een bocht van de weg uit het zicht van de Duitsers te verdwijnen. Overleven is een kwestie van geluk, zoals hij 70 jaar na dato vaststelde.
Bij Nijmegen zou Denys Hunter veel samenwerken met de Amerikaanse 82e en 101e Airborne Divisies. Hij fungeerde als Observation Post die vanuit de voorste linies aan zijn batterij moest aangeven waar beschietingen uitgevoerd moesten worden.
Uiteindelijk kwamen ze in Noord-Duitsland terecht waar ze het concentratiekamp Bergen Belsen bevrijdden. Over die ervaring willen ze niets kwijt. Alleen, zegt Denys: “You could smell Belsen a mile away.”